Daniel 1

Inleiding

We ontmoeten in dit boek een man die enkele keren door de hemel “zeer gewenst” wordt genoemd (Dn 9:23; Dn 10:11; 19). Dat is hij, omdat hij in volledige trouw aan God zich op de innigste wijze verbonden weet met Gods ontrouwe volk. Hij stelt groot belang in wat het volk van God is overkomen en wat het in later tijd nog zal overkomen. Hij is echter niet slechts een waarnemer, een toeschouwer, maar een intens betrokkene, een deelnemer. Alles wat hem door God wordt bekendgemaakt, doorleeft hij. Van wat hij ziet, wil hij de betekenis weten. Deze houding en die gezindheid maken van hem een ‘verstandige’ in de dingen van God. Een verstandige is iemand die zelf is onderwezen en vervolgens anderen kan onderwijzen hoe zij zich moeten gedragen in de eindtijd.

Dit boek is om die reden in dubbel opzicht een profetisch boek. Het is in de eerste plaats profetisch in de gebruikelijke zin van het woord, dat wil zeggen dat het gaat over de toekomst en vooral die van Israël. Tegen Daniël wordt gezegd dat de mededelingen die hem worden gedaan, zijn bedoeld “om u inzicht te laten krijgen in wat uw volk in later tijd zal overkomen” (Dn 10:14). Alle gebeurtenissen die in dit boek worden beschreven, hebben dat doel.

Wat de mededelingen bij Daniël bewerken, laat zien dat het voor hem geen theoretische wetenswaardigheden zijn. Het raakt hem allemaal diep, het grijpt hem aan. Het zijn mededelingen van de levende God met Wie hij in gemeenschap leeft en waardoor hij een nog nauwere gemeenschap met Hem zoekt.

Het boek is ook profetisch in een nog andere betekenis van het woord. Profetie is niet alleen toekomstvoorzegging of het spreken van God over de toekomst, maar ook het spreken van God tot het hart en het geweten van Zijn volk met het oog op het leven hier-en-nu. Zo lezen we dat wie profeteert, spreekt “[tot] opbouwing, vermaning en vertroosting” (1Ko 14:3). Als wij het boek Daniël lezen met hetzelfde verlangen als Daniël om inzicht te krijgen in de toekomst, zal het gevolg zijn dat ons leven doorgelicht wordt. We zullen het in het ware perspectief gaan zien, dat van de toekomst.

Het gevolg daarvan zal zijn dat er motieven en elementen in ons aan het licht komen die we gaan veroordelen en veranderen omdat ze in het licht van de toekomst waardeloos of zelfs schadelijk en zondig zijn. Daardoor zal ons leven meer kunnen beantwoorden aan het doel dat God ermee heeft en dat is de verheerlijking van Zijn Zoon.

Het gaat in dit boek om het volk van Daniël, maar dat is het volk van de Messias Jezus. Er is geen volk van Daniël als Hij er niet is. Aan Hem dankt dit volk zijn bestaansrecht. Hij heeft het geroepen en verlost, beide zijn door Hem gebeurd. Door dit volk zal Hij op grond daarvan ten slotte verheerlijkt worden, als Hij al de beloften die Hij aan dit volk heeft gedaan, Zelf zal hebben vervuld.

Het is mijn gebed dat het bestuderen van dit bijbelboek als uitwerking heeft dat we Zijn verschijning meer zullen liefhebben (2Tm 4:8).

Ger de Koning

Middelburg, november 2010, herzien 2017

Dit boek spreekt over de eindtijd, dat wil zeggen over de tijd die direct voorafgaat aan de komst van de Heer Jezus om op aarde te regeren. Het is een belangrijk boek. Dat blijkt ook wel hieruit, dat de vijand het steeds weer aanvalt. Het is misschien wel het meest aangevallen boek van alle boeken van het Oude Testament. Dat komt omdat het boek veel profetieën bevat die al vervuld zijn in de tijd dat de Heer Jezus op aarde is.

Een voorbeeld daarvan zien we in het ontstaan van de elkaar opvolgende vier wereldrijken waarover Daniël heeft geprofeteerd. Het ongeloof kan niet accepteren dat een profeet dit zo nauwkeurig heeft voorzegd. Daarom hebben bijbelcritici het boek veel later gedateerd. Het boek is volgens deze lieden geschreven na de vervulling van de voorzeggingen en kan dus, zo beweren zij, niet van Daniël zijn.

Maar we hebben met een God te doen die van tevoren aangeeft hoe de geschiedenis zal verlopen en hoe de gebeurtenissen zullen plaatsvinden (Js 46:10). Tevens zien we in het boek zaken die pas later hebben plaatsgevonden en zaken die ook nu nog moeten gebeuren. Boven alles hebben we het duidelijke getuigenis van de Heer Jezus Zelf. Hij spreekt met nadruk over “de profeet Daniël” (Mt 24:15). Zijn getuigenis is het eind van alle tegenspraak.

Er is ook een getuigenis over de Heer Jezus in het boek Daniël en dat is Zijn titel ‘Zoon des mensen’. De Heer spreekt in de evangeliën meerdere keren over Zichzelf als ‘de Zoon des mensen’. Deze naam komt drie keer voor in het Oude Testament: twee keer in Psalmen (Ps 8:5; Ps 80:18) en één keer in Daniël (Dn 7:13). Elke keer als Hij Zichzelf met deze naam aanduidt, is dat een bevestiging van de historiciteit van het boek Daniël, want Hij is die Zoon des mensen Die Daniël beschrijft, Die eenmaal zal komen om Zijn vrederijk op te richten (Dn 7:13).

In het boek Ezechiël treffen we ook nog een bewijs aan ten aanzien van Daniël. Ezechiël is een profeet tijdens de ballingschap en hij spreekt over Daniël (Ez 14:14; 20). Daniël is dan dus al bekend. Dit is een extra argument dat het boek Daniël alleen in die tijd gedateerd kan worden en niet later.

Het is nog van belang iets te weten van de geschiedkundige achtergrond van dit boek. De laatste Godvrezende koning in Juda is Josia. Josia sterft in de oorlog tegen de koning van Egypte, Necho, een oorlog die hij niet had moeten voeren, want Necho is op weg naar Assyrië en niet naar Juda (2Kr 35:21-24). Van de vier zonen die Josia heeft, neemt het volk de jongste zoon en maakt hem koning (2Kr 36:1). Hij regeert slechts drie maanden. De koning van Egypte heeft de macht in Israël en neemt hem mee naar Egypte. Hij maakt de tweede zoon van Josia, Eljakim, koning en geeft hem de naam Jojakim. Jojakim is een goddeloze koning (2Kr 36:5-8). Deze koning Jojakim wordt in Daniël 1 genoemd (Dn 1:1).

Babel is een wereldrijk geworden in het jaar 612 v.Chr. met macht over Assyrië en Israël. Nebukadnezar krijgt van zijn vader het gezag over deze landen. In het boek Daniël zijn we in het jaar 606 v.Chr. Vanaf dat tijdstip worden de zeventig jaren ballingschap gerekend (Dn 9:2). Nebukadnezar belegert Jeruzalem in het derde jaar van Jojakim. Deze belegering wordt niet vermeld in de ongewijde geschiedenis, maar hier schrijft de Schrift geschiedenis. Pas later, in het elfde jaar van Jojakim, neemt Nebukadnezar Jeruzalem in. Dan vindt de tweede wegvoering plaats. De eerste wegvoering vindt plaats bij de eerste belegering, hier in Daniël 1. De derde wegvoering is onder Zedekia. Bij de eerste wegvoering worden ook Daniël en zijn vrienden meegenomen en komen in Babel terecht.

Er is nog een aspect dat van belang is om aan te denken en dat is de scheiding van Gods volk in tien stammen en twee stammen. Die scheiding is veroorzaakt door de zonde van het volk en hun koningen, te beginnen bij Salomo (1Kn 11:11-13). Door het volharden in hun zonden heeft God ten slotte eerst de tien stammen uit het land moeten verwijderen. Daarvoor heeft Hij de Assyriërs gebruikt, die de bevolking van de tien stammen uit hun gebied hebben gedeporteerd en verstrooid over andere landen waarover de koning van Assyrië heeft geheerst (2Kn 17:3-6). De tien stammen bevinden zich nog steeds in de ‘verstrooiing’.

De twee stammen hebben zich daardoor niet laten waarschuwen, maar zijn doorgegaan met zondigen en hebben zelfs nog erger gezondigd dan de tien stammen (Ez 23:11). God voltrekt het oordeel over hen door hen te geven in de hand van de koning van Babel (2Kr 36:11-21; Jr 52:28-30) voor een zeventig jaar durende ballingschap: “Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig jaren in Babel voorbij zijn, zal Ik naar u omzien en over u Mijn goede woord gestand doen, door u terug te brengen naar deze plaats” (Jr 29:10).

Het boek Daniël speelt zich af in Babel. Babel betekent ‘verwarring’ en stelt de godsdienstige verwarring voor die zo kenmerkend is voor de christenheid. In dit boek laat God in de houding van Daniël en zijn vrienden zien wat in zulke omstandigheden de houding van de Zijnen moet zijn. Daniël en zijn vrienden hebben niet zelf gekozen voor hun verblijf in Babel en de loopbaan die ze hebben gekregen.

Daniël betekent ‘God is mijn Rechter’. Dat is voor hem een bemoediging en dat is het ook voor ons. Als wij in omstandigheden verkeren die vergelijkbaar zijn met die van Daniël en zijn vrienden, mogen we weten dat alleen de beoordeling van God telt.

Er zijn veel profetische boeken in het Oude Testament, maar Daniël is bijzonder. In de meeste profetische boeken is Israël nog Gods volk, is het volk nog in Gods land en bevindt zich daarin nog de troon van God. God erkent het volk nog. Er staan in die boeken ook profetieën aangaande de komst van de Messias. In het boek Daniël is het anders. Israël is daarin niet meer Gods volk, maar het is “Lo-Ammi”, dat betekent ‘niet Mijn volk’ (Hs 1:9). Het volk is ook niet meer in het land, maar het is weggevoerd naar Babel.

Hier beginnen wat de Heer Jezus noemt “de tijden van de volken” (Lk 21:24). Vanaf nu wordt de tijd gerekend naar de koningen van de wereldrijken. De troon van God staat niet meer in Jeruzalem. De heerlijkheid van God is weggegaan van de aarde. Dit is in fasen gebeurd (Ez 9:3a; Ez 10:18-19; Ez 11:22-23). God is niet meer de God van de aarde, maar van de hemel (Dn 2:28; 37), waarheen Hij Zich heeft teruggetrokken. Zijn regering is niet meer verbonden met Jeruzalem.

Indeling van het boek

We kunnen het boek in twee delen verdelen:

1. Daniël 1-6: Daarin hebben we de lotgevallen van Daniël en zijn vrienden.

2. Daniël 7-12: Daarin worden ons toekomstige gebeurtenissen getoond door middel van visioenen die Daniël krijgt.

Niet alleen het tweede deel van het boek is profetie, maar het hele boek, dus ook het eerste deel. We zullen zien dat ook wat met Daniël en zijn vrienden gebeurt, een toepassing op de toekomst heeft.

In het eerste deel staan visioenen en dromen die aan heidenen worden gegeven, maar die door Daniël moeten worden uitgelegd. Daniël vertegenwoordigt het gelovig en trouw overblijfsel van Israël in de eindtijd. Hij is een van de verstandigen over wie we in dit boek horen en die inzicht hebben in de gedachten van God. Ook worden in het eerste deel de omstandigheden van de heidense heersers in verbinding met hun gedrag beschreven.

In het tweede deel worden de mededelingen gedaan aan de trouwe profeet. Daar gaat het om gebeurtenissen die meer rechtstreeks in verband staan met het volk van God.

Inleiding

Het onderwerp van dit hoofdstuk is het gedrag van hen die als gevolg van het oordeel van God over Zijn volk in het vreemde land zijn, waarbij de gunst van God op hen rust. De boodschap is dat gehoorzaamheid aan God inzicht in Zijn gedachten geeft en tevens de kracht om in overeenstemming ermee te handelen. Dit zien we verder uitgewerkt in de volgende hoofdstukken.

Daniël en zijn vrienden zijn een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Het is geen overblijfsel in het land van God, maar onder de volken. Zo zal het ook in de grote verdrukking zijn. De ware gelovigen nu zijn ook een overblijfsel voor God, zij leven ook in een eindtijd. Het gaat erom dat God in ons iets terugvindt van kenmerken die bij het hele volk gevonden zouden moeten worden. Dat zien we in Daniël 1.

Het persoonlijke gedrag van Daniël is de basis en introductie om inzicht te krijgen in het hele boek. Bij ons is het hetzelfde. Scheiding van de (christelijke) wereld – een pertinente afwijzing om deel te hebben aan wat deze aanbiedt – plaatst ons in een positie om te ontvangen wat God ons wil meedelen.

De wegvoering naar Babel

Wat hier wordt beschreven, is door de profeet Jesaja voorzegd: “Zie, er komen dagen dat alles wat er in uw huis is en wat uw vaderen tot op deze dag hebben opgeslagen, naar Babel zal worden weggevoerd. Er zal niets overblijven, zegt de HEERE” (Js 39:6). Deze voorzegging is het oordeel over wat Hizkia heeft gedaan met de schatten van het huis van de HEERE. Hij heeft ze allemaal aan het gezantschap uit Babel laten zien: “Er was niets in zijn huis en in heel zijn koninkrijk dat Hizkia hun niet liet zien” (Js 39:2). Dat gezantschap heeft hem bezocht vanwege zijn ziekte en wonderbare genezing en ook vanwege het wonder van het teruggaan van de zon (Js 39:1; 2Kr 32:31a).

Jojakim is een zoon van koning Josia. Josia heeft hem de naam Eljakim gegeven, maar farao Necho “veranderde zijn naam in Jojakim” (2Kn 23:34). De farao heeft daarvoor de macht omdat Israël door hem is veroverd. Hij maakt Jojakim koning. Jojakim is dan vijfentwintig jaar oud “en hij regeerde elf jaar in Jeruzalem” (2Kn 23:36).

Tijdens zijn regering, in het derde jaar ervan, belegert Nebukadnezar Jeruzalem. Er is geen enkele mogelijkheid om zich aan zijn greep te ontworstelen. Dat is niet omdat Nebukadnezar zo sterk is, maar omdat “de Heere”, Adonai, de Heerser over alles, achter deze belegering staat. Hij moet Zijn volk in de hand van de vijand geven, omdat alle voorgaande middelen om Zijn volk tot inkeer te brengen niets hebben uitgewerkt.

Het derde regeringsjaar van Jojakim is het jaar 606 v.Chr. In dat jaar vindt het transport van een aantal edelen, onder wie Daniël en zijn vrienden, plaats (Dn 1:3-4; 6).

Hierna vinden nog drie wegvoeringen van de bevolking plaats. De eerste daarvan vindt plaats in de dagen van Jojachin (Jechonia, Chonia), een kleinzoon van Josia, die na de dood van Jojakim op de troon is gekomen (2Kn 24:6-17; 2Kr 36:9-10). Wanneer Nebukadnezar in 597 v.Chr. Jeruzalem belegert, gaan Jojachin en een aantal anderen de stad uit naar de koning van Babel, die hen gevangenneemt (2Kn 24:12). Van deze wegvoering maakt Ezechiël deel uit (2Kn 24:14-16; Ez 1:1-2), die dan vijfentwintig jaar oud is.

Nebukadnezar maakt Zedekia (Mattanja), een derde zoon van Josia, koning in de plaats van Jojachin. Zedekia is de laatste koning van Juda (2Kn 24:17-20; 2Kn 25:1-7; 2Kr 36:10-14), Hij regeert van 597-587 v.Chr. Hij komt aan zijn einde omdat hij in opstand komt tegen Nebukadnezar, die tegen Jeruzalem optrekt en de stad in 586 v.Chr. verwoest. Nebukadnezar voert dan opnieuw een aantal van de bevolking in ballingschap (2Kn 25:11).

Ten slotte vindt rond 582 v.Chr. de laatste wegvoering plaats (Jr 52:30).

Nebukadnezar brengt het buitgemaakte tempelgerei “naar het land Sinear, [naar] het huis van zijn god”. Sinear is het gebied waar de steden van het Babylonische rijk liggen, met Babel als hoofdstad. Nimrod is de oprichter van dat rijk (Gn 10:8-10). De naam van de stad en tevens de oorsprong ervan vinden we bij de spraakverwarring (Gn 11:1-9). Babel betekent ‘verwarring’ of ‘verstrooiing’.

Twee keer wordt er gezegd dat Nebukadnezar de voorwerpen van het huis van God in het huis “van zijn god” brengt. Dit geeft wel aan hoe groot de ontrouw en de afval van het volk van God tegenover de HEERE zijn. Ze hebben nooit gedacht dat dit zou gebeuren. Ze hebben gemeend te kunnen rekenen op de eeuwige aanwezigheid van de HEERE in hun midden in de tempel. De tempel is hun nationale trots. Ze hebben zich erop beroemd (Jr 7:4). Maar een dergelijke hoogmoed moet de HEERE straffen met vernedering. Hij gaat weg uit Zijn volk en geeft Zijn tempel prijs aan de volken.

Onderwijs

Nebukadnezar wil een aantal Judese jongemannen laten opleiden om ze aan zijn hof te laten dienen en in de regering van zijn land een belangrijke functie te geven. Hij handelt naar het beginsel ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’. In de Dn 1:3-4 wordt een profielschets van deze jongemannen gegeven. Onder hen die daaraan beantwoorden, bevinden zich Daniël en zijn drie vrienden.

Daniël behoort tot de Judese adel. Hij hoort bij de eerste lichting ballingen die naar Babel is gebracht. De profeet Jesaja heeft de wegvoering van deze mannen naar Babel voorzegd: “[Bovendien] zullen zij [een aantal] van uw zonen meenemen, die uit u zullen voortkomen, die u verwekken zult; zij zullen hovelingen worden in het paleis van de koning van Babel” (Js 39:7). Deze mannen worden uitgekozen om de heerlijkheid van Nebukadnezar groter te maken. Maar God gebruikt deze jongemannen uit Juda om een getuigenis voor Zichzelf in Babel bij de machtigste man op aarde te hebben.

Om hen helemaal van hun eigen denkwereld los te maken en binnen te voeren in de denkwereld van Babel moet een programma met drie hoofdpunten worden gevolgd. Het eerste punt is dat, om goed dienst te kunnen doen, “men hen moest onderwijzen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën”. Dit programmaonderdeel richt zich op hun geest, wat ze in hun geest tot zich moeten nemen en hoe ze de verkregen kennis in woorden aan anderen moeten doorgeven.

Dat staat tegenover het onderwezen worden in de “heilige Geschriften” (2Tm 3:15) en het spreken “wat de gezonde leer past” (Tt 2:1). Als actuele toepassing kunnen we eens kijken naar de bijbelvertaling die we gebruiken. Is het een betrouwbare vertaling? We kunnen ook denken aan de liederen die we zingen. Het gebruik van deze middelen vormt onze geest en onze taal. Daarom is het goed ons af te vragen wat we lezen en zingen.

Eten en drinken

Het tweede programmapunt gaat over het voedsel. De weggevoerde prinsen en edelen krijgen ander voedsel. Ze moeten eten van de koninklijke tafel. De geestelijke betekenis is dat ze de kracht voor hun dienst moeten vinden in de producten van Babel ofwel de methoden van Babel. Wat hun wordt aangeboden, is aantrekkelijk voor hun natuurlijke smaak. De list die erachter zit, is dat het Babylonische voedsel hen zal omvormen tot Babylonische mensen met een Babylonisch gedrag.

Het voedsel dat ze nuttigen, spreekt van wat ze in hun geest opnemen. Het gevolg daarvan zal zijn dat hun hele gedrag, hun hele houding, zal uitstralen wat de mens zonder God aanspreekt. In de toepassing kunnen we zeggen dat ze worden getraind in verkooptechnieken en management waarvan de bedoeling is dat Babel wordt gepromoot en groot gehouden. Het drinken van de wijn van de koning betekent dat zij hun vreugde moeten vinden in de dingen waarin hij zijn vreugde vindt. Het gevolg zal zijn dat hun geestelijk onderscheidingsvermogen verdwijnt.

Andere namen

Hier worden de namen genoemd van vier van de weggevoerde jongemannen. Gods Geest richt de schijnwerper op hen, omdat in hen de karaktertrekken van het gelovig overblijfsel op duidelijke wijze zichtbaar worden. Nergens blijkt dat zij vanwege hun persoonlijke misdaden delen in het oordeel dat God over Zijn volk heeft gebracht. Maar ook blijkt nergens dat zij zich daarom tegen dit oordeel hebben verzet. We zien juist hoe zij zich buigen onder het oordeel dat het hele volk, inclusief henzelf, treft.

Tegelijk zien we hoe zij trouw blijven aan de HEERE en Zijn inzettingen, van Wie en waarvan zij niet zijn afgeweken. Hun opvoeding in Israël – Daniël is, zo wordt geschat, op dit moment tussen de veertien en achttien jaar oud, een teenager – wordt door hen in het land van hun ballingschap niet verloochend.

Het derde programmapunt in de omscholing betreft hun namen. Van deze vier jonge mannen worden zowel hun oude, Hebreeuwse, namen genoemd als de nieuwe, Babylonische, namen die zij krijgen.

1. Daniël betekent: God is mijn rechter,

2. Hananja: Jahweh is genade,

3. Misaël: Wie is als God? en

4. Azarja: Jahweh is hulp of Jahweh helpt.

De nieuwe namen staan in verbinding met de goden van Babel. De betekenis van die namen is niet altijd even duidelijk.

1. Beltsazar: (mogelijke betekenis) ‘vorst van Bel’, de god van Babel;

2. Sadrach: mogelijk ontleend aan ‘Rach’, een zonnegod;

3. Mesach: (mogelijke betekenis) ‘hij die aan de godin Sesach behoort’;

4. Abed-Nego: ‘slaaf van Nego’, ook een god van Babel.

Deze naamsverandering moeten ze accepteren en dat hebben ze gedaan. Ze komen daartegen niet in verweer.

In de verandering van hun namen kunnen we een proces van ‘hersenspoeling’ zien. In hun Hebreeuwse naam komt bij ieder van hen de naam van God of van de HEERE voor. Dit is te zien aan de lettergreep el of ja. El betekent ‘God’ en Ja is ‘Jahweh’ wat vertaald is met ‘HEERE’. Elke herinnering aan hun afkomst moet plaatsmaken voor hun nieuwe status. Als dit maar lang genoeg consequent gebeurt, zullen ze na verloop van tijd hun afkomst wel vergeten zijn en volledig de leef- en denkwijze van Babel hebben overgenomen.

Een voornemen van het hart

Het veranderen van hun namen hebben ze niet geweigerd, maar het voedsel dat hun wordt voorgezet, nemen ze niet tot zich. Daniël neemt zich voor om zich daarmee niet te verontreinigen. De HEERE heeft vooruit gezegd dat Zijn volk zich zal verontreinigen met het eten van het voedsel van de volken als Hij hen zal hebben laten wegvoeren (Hs 9:3). Maar Daniël gaat daar niet in mee.

Daniël zal die profetie hebben gekend. Maar hij gebruikt geen nuttigheidsredeneringen om zich aan te passen. Hij zegt niet, om het op onszelf toe te passen: ‘Je moet met je tijd meegaan.’ Of: ‘De Bijbel is tijdgebonden.’ Ook zoekt hij geen excuses in de omstandigheden. Voor hem is Gods Woord ook in Babel, als hij ver van huis is, norm, en onderwerpt hij zich aan het gezag ervan.

Hij neemt een besluit “in zijn hart” om zich niet te verontreinigen. Het hart is het centrum van het leven. Daar worden alle beslissingen genomen: “Bescherm je hart boven alles wat te behoeden is, want daaruit zijn de uitingen van het leven” (Sp 4:23). Omdat Daniël zich dat in zijn hart voorneemt, kan God hem gebruiken.

Hij kan niet weigeren om zijn vorming te ondergaan, maar hij kan wel vragen of hij zich als Jood niet hoeft te verontreinigen. Hij komt ervoor uit wat hij is. Hij protesteert niet, maar dient een verzoek in. Hij heeft niet tegen de naamsverandering geprotesteerd, maar het eten van wat verontreinigt, is een andere zaak. Dan moet men God “meer gehoorzamen dan mensen” (Hd 5:29). Hij eist echter niet, maar vraagt.

Als jonge mensen in een andere omgeving komen, bijvoorbeeld om te studeren, wordt duidelijk wat hun opvoeding met hen heeft gedaan. Waar het in zo’n situatie op aankomt, is het voornemen van het hart. Daniël “nam zich in zijn hart voor zich niet te verontreinigen”. Dit uitgangspunt is voor iedere jongere die de Heer Jezus kent van groot belang. Het gaat niet om een christelijk gedrag, het uiterlijk, maar om wat in het hart is.

Daniël heeft zich nooit door de wetenschap van Babel laten beheersen, omdat hij zijn hart op God heeft gericht. Hij heeft de HEERE in alles, ook in de kleinste dingen, willen gehoorzamen. Het gaat erom waarmee wij ons voeden, wat wij geestelijk tot ons nemen, want dat vormt ons. Dat bepaalt ook het antwoord op de vraag of iemand zich aanpast aan de omstandigheden of dat hij zich laat leiden door zijn omgang met de Heer.

Babel stelt overigens niet zozeer de goddeloze wereld voor, maar de christelijke wereld. Staande blijven in Babel betekent voor ons dat wij in de christelijke verwarring – Babel betekent, zoals gezegd, ‘verwarring’ – blijven staan voor de beginselen van God. Als we met een voornemen van het hart bij de Heer blijven (Hd 11:23), zullen we niet meegaan met de trend van een gemakkelijk christendom dat is gebaseerd op een lichtvoetig evangelie.

Er zijn in verbinding met Babel enkele lessen voor ons. We lezen over het vertrek van een overblijfsel uit Babel dat naar Jeruzalem terugkeert (Ea 1:2-3; 5). Dat stelt ons het aspect van afzondering binnen de christenheid voor. We moeten ons onttrekken aan de verwarring en op zoek gaan naar de plaats waar de Heer Jezus in het midden is, waar Hij nu de gemeente laat samenkomen. Een ander aspect is dat we ons tegelijkertijd ook nog in ‘Babel’ bevinden, want we kunnen de christenheid niet verlaten. Als we onszelf in dat aspect van Babel bezien, is de les dat we een bepaalde en besliste houding moeten tonen. Die houding zien we in Daniël.

We maken deel uit van de christenheid. Iets anders is dat we ons niet mogen laten beïnvloeden door de beginselen die daar heersen. Die beginselen zijn aantrekkelijk voor het vlees. We zijn, net als Daniël, van koninklijke bloede, we zijn “een koninklijk priesterdom” (1Pt 2:9). Daar spreekt de christenheid ons op aan en vaak met vleiende taal. Maar het programma dat ze heeft klaarliggen, is erop gericht dat we onze afkomst en het doel van ons leven vergeten en ons gaan inzetten voor het vormen van een macht op aarde. Zeker, we hebben aardse verantwoordelijkheden, maar die behoren we te bezien in het licht van ons burgerschap dat in de hemelen is (Fp 3:20).

Daniël richt zich op correcte wijze tot het hoofd van de hovelingen. Hij benadert hem met de verschuldigde eerbied, zich bewust van zijn onderdanige positie. God zegent het voornemen én de houding van Daniël en geeft hem “genade en barmhartigheid” bij het hoofd. Hij werkt in het hart van het hoofd van de hovelingen dat hij naar Daniël luistert.

Bezwaren

Het hoofd van de hovelingen begrijpt niet wat Daniël zegt en is ook bang voor zijn positie. Volgens hem kan wat Daniël voorstelt nooit beter zijn dan wat hij hun wil voorzetten. Dat is immers van de best denkbare kwaliteit? Zo begrijpt de mens van de wereld niets van waarmee de christen zich bezighoudt, waarmee hij zich voedt.

De wereld voedt zich met wat voor God is bestemd. De mens zonder God gebruikt zijn tijd en kracht voor zichzelf en is bezig met wat aan de afgoden is geofferd. Hij meent dat dit ook het beste resultaat oplevert. Maar wat voor de wereld voedsel is, kan voor de gelovige geen voedsel zijn.

Een proefperiode

Daniël verklaart de zaak. Hij stelt een proefperiode van tien dagen voor. Tien is het getal van verantwoordelijkheid; we zien dat onder andere in de tien geboden. Jonge mensen worden altijd op de proef gesteld als zij op zichzelf komen te staan. Je kunt, net als Daniël hier doet, erom vragen dat je op de proef gesteld wordt om te laten zien voor Wie je leeft. Je kunt ook jezelf erin wagen en denken dat je het wel redt.

Daniël waagt niets, maar handelt in geloof, vanuit een relatie met God. Hij kiest niet voor de wijn, die op zich goed is (Ri 9:13; Ps 104:15), maar voor het water. Voor ons is de keus: de wijn, dat wil zeggen de aardse vreugden, of het water, dat wil zeggen het levende water.

Daniël spreekt niet in hoogmoed, maar met de zekerheid van het geloof. Hij vertrouwt op de uitkomst, dat die door God zal worden bestuurd. Na de proefperiode moet de test worden genomen.

Na de proefperiode

Dat de kamerheer het tien dagen wil proberen, is het resultaat van Gods werk in hem. Na de proef van tien dagen blijkt de uitwerking van het voedsel dat Daniël en zijn vrienden hebben gegeten. Ze zijn knapper en gezonder dan alle andere jongemannen. Oprecht vertrouwen op God zal altijd door Hem worden beloond. God geeft de vier vrienden kennis, verstand en wijsheid – en aan Daniël daarbij ook nog inzicht in alle visioenen en dromen.

Het zal de wereld duidelijk worden waarmee wij ons voeden. Dat kan niet verborgen blijven. Dat geldt nu al. Het geldt ook als de tijd komt dat de mens van de wereld zal moeten erkennen dat wat de gelovigen heeft beziggehouden, werkelijke waarde heeft gehad, terwijl wat hen heeft beziggehouden, waardeloos zal blijken te zijn.

Omdat de test positief uitvalt, krijgen de jongemannen plantaardig voedsel in plaats van het voedsel van de tafel van de koning. God ontfermt Zich over de mannen omdat zij Hem trouw zijn gebleven. Hij zegent het onderwijs dat zij aan de ‘universiteit’ in Babel volgen. Zij krijgen in werkelijkheid geen les van de geleerden van Babel, maar van God, want Hij geeft hun inzicht.

Als iemand een studie volgt en zich daarin aan de Heer overgeeft, mag hij erop vertrouwen dat de Heer hem zal duidelijk maken wat hij moet weten. Als het hart op de Heer is gericht, blijft hij bewaard bij Hem. Veel van wat hij moet leren, klopt niet omdat het tegen de Schrift ingaat, maar de Heer zal ervoor zorgen dat hij daarin niet verstrikt raakt.

Bij Nebukadnezar

Na drie jaar komen de jongemannen bij Nebukadnezar. Zij kunnen hem op al zijn vragen antwoorden omdat ze zijn onderwezen door God. Ze zijn niet slechts een beetje beter dan de andere wijzen in het koninkrijk van Nebukadnezar, maar steken met kop en schouders boven hen uit. Ze zijn “tienmaal beter” dan alle wijzen van Babel. Dat komt omdat ze zich aan Gods Woord hebben gehouden (Ps 119:98-100). Zij hebben ervaren dat de vrees voor de HEERE het begin van de kennis en de wijsheid is (Sp 1:7a; Sp 9:10a), terwijl de wijsheid van de wereld dwaasheid is.

Hun wijsheid, kennis en inzicht maken hen niet trots, maar dienstbaar. Er is geen behoefte aan intelligente jonge mensen, maar aan dienstbare jonge mensen, wat trouwens ook voor ouderen geldt. God bestuurt alles zo, dat de mannen bij de koning in dienst komen. Salomo heeft gezegd: “Hebt u iemand gezien die vaardig is in zijn werk? Hij zal ten dienste [letterlijk: voor het aangezicht] van koningen gesteld worden, [maar] ten dienste van onaanzienlijke lieden zal hij niet gesteld worden” (Sp 22:29). Dat hebben de vrienden ervaren. Ook zien we hier in vervulling gaan, wat de HEERE tegen Eli zegt: “Wie Mij eren, zal Ik eren” (1Sm 2:30).

Zij krijgen deze hoge positie omdat zij zich in hun hart hebben voorgenomen gehoorzaam te zijn aan het Woord. In die positie hebben ze laten zien dat ze de HEERE vertrouwen en zich niet hebben verontreinigd met het verderf dat om hen heen heerst. Dat heeft de HEERE de ruimte gegeven om hen te vullen met de kennis van Zijn gedachten en hen te gebruiken als Zijn getuigen juist in die omgeving waar met Hem geen rekening wordt gehouden.

Duur van het verblijf in Babel

Daniël heeft de hele geschiedenis van het nieuw-Babylonische rijk meegemaakt. In “het eerste jaar van koning Kores” is hij ongeveer negentig jaar oud. Hij is dan ruim zeventig jaar in Babel. Deze vermelding aan het einde van dit hoofdstuk geeft aan dat Daniël de hele tijd die hij in Babel heeft doorgebracht dezelfde trouw aan God aan de dag heeft gelegd die we in dit hoofdstuk bij hem zien. Hij is een voorbeeld van het woord: “Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg, ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken” (Sp 22:6).

Tevens wijst “het eerste jaar van koning Kores” op het einde van de ballingschap in Babel en de bevrijding van het volk van God daaruit (Ea 1:1; 2Kr 36:22; Ea 6:3).

Copyright information for DutKingComments